vrijdag 28 oktober 2016

Crass, Profanation, Humor, etc.

Vandaag en gisteren las ik, per toeval, na elkaar Giorgio Agamben's essay "in praise of profanation" en het voorwoord van The Aesthetics of Our Anger, een bundel academische artikelen over Anarcho-Punk in de UK van de jaren tachtig. En daarnaast het stuk van Benjamin Noys in Hideous Gnosis over de Franse radicaal-rechtse death metal band Petit Peste. En bij het beluisteren van een Crass-afspeellijkst op Youtube realiseerde ik me ineens iets.

Agamben stelt dat het gebaar van 'profanation' verschilt van dat van 'secularization' omdat het de 'sacrale' structuur niet meeneemt en vertaalt naar iets anders. Profanation is een gebaar van toe-eigening dat kenmerkend is voor 'play,' er zit een speelsheid en 'vitalisme' in. Dit zweefde in mijn achterhoofd toen ik de levendige beschrijvingen van de anarcho-punk scene in de jaren tachtig las, met zijn kraakpanden, zines, pamfletten, bandjes, labels, vegetarische gaarkeukens etc. Deze 'scene' heeft me ook altijd aangesproken (en nog steeds loop ik graag een kraakpand in), en ik moest denken aan Arendt's (en Bifo's & Tikkun's & Autonomia) realisering dat politiek, politisering etc. waardevol zijn in zichzelf. Het gaat niet altijd om wat er met politiek 'bereikt' wordt: het brengt plezier, vitalisme, etc.

Maar toen ik Crass weer opzette (een band die ik niet ken en ongetwijfeld onrecht aandoe) zag ik me weer geconfronteerd met de tenenkrommende serieusheid van veel anarcho-lefto cultuur. De realisering was: 'profanisering' moet 'spel' zijn. Politiek activisme moet de dimensie van 'spelen' behouden wil het niet ontaarden in een nieuwe piĆ«teit.

En, eerlijk is eerlijk, die onuitstaanbare nazi-metalheads uit het Franse platteland (ik zou ze niet graag tegen willen komen) hadden wel humor.